Column
De Gier van de Pier
09-05-2013
Dit is geen vak voor mietjes’, zegt Marc Udink. Hij is beroepscurator. En goed in zijn vak. Hij beheerst als geen ander de kunst waar iedere curator zich in wil bekwamen: het zo lang mogelijk rekken van een faillissement. Ten faveure van zichzelf? U zegt het. Dat uitstellen kan lang, heel lang duren. Een goede curator rekt een lijdensweg niet alleen tot bloedens toe uit - hij asfalteert ‘m ook. Een fraai staaltje vakmanschap dus, dat almaar uitstellen van de veiling van de Pier. Iedere mogelijkheid wordt aangegrepen om de executie uit te stellen. Dat de Pier geen leven meer heeft, weten we allemaal allang. Somigen kunnen het niet accepteren, maar da’s wat anders. Die enige die beroepsmatig nog gelooft in een wederopstanding is Marc Udink zelf. Met droge ogen zegt hij voor de zoveelste keer de veiling af. Er moet ineens duidelijkheid komen over het ‘Stalen Eiland’. Alsof dat niet probleem niet eerder speelde. De zoveelste vertragingstactiek die wordt toegepast. Immers, een failliet bedrijf moet zo lang mogelijk aan het infuus worden gelegd om de winstmarges flink op te rekken. Marc Udink staat in een lange traditie van creatieve martelmethodes. Kent u de dood van de 1000 briefjes? Antieke Chinese martelwijze. De ter dood veroordeelde wordt iedere ochtend uit zijn cel gehaald en moet uit een grote schaal een briefje pakken. Op dat briefje staat zijn straf van de dag. Een vingerkootje breken. Een nagel uittrekken. Een ingekerft oor. Langzame, pijnlijke martelstreken. Daarna mag de gevangenen weer creperen in zijn cel, met wonden en al. Een helse, langzame dood. Er zat één bevrijdend briefje in die schaal: het briefje waarop stond dat je meteen werd onthoofd. Kijk, ik begrijp de vertragingstactiek wel. Marc hoopt op betere tijden. Economisch herstel is de enige kans voor de Pier. En stel dat het hem lukt? Dat er werkelijk een sjeik uit Oman bestaat die de Pier opkoopt en er een islamitisch pretpark van maakt? Dan, zo beloof ik, nodig ik Marc uit voor een etentje. Tot die tijd vallen hij én zijn beroepsgroep inderdaad in de categorie ‘wij zijn geen mietjes’, samen met Bulgaarse fraudeurs, Oost-Europese plofkrakers en Poolse koperjatters.